raam met gedicht in boekhandel te Harlingen

Een keuze uit de gedichten
van Simon Vestdijk

laatste toevoeging 5 augustus 2021
zie
het logboek



- Aan den oorlog
- Aeolusharp
- Al wie een landschap zingend doorkruist

- Allegorische muziek naar Hieronymus Bosch
- Amsterdam
- Apollinische ode
- April
- Avondwake

- Ballade van de oorspronkelijkheid
- Berceuse
- Berchtesgaden
- Blauwe Golven
- Chaplin

- Demeter's klacht
- De boekbinder
- De demon
- De dood slaat soms tot het leven
- De doode zwanen
- De getrooste dood
- De hater
- De houtdiefstal
- De laatste kans
- De moeder

- De onvoltooide fuga
- De overlevende
- De overval

- De oudste vrienden
- De sprokkelman
- De rivier
- De twee beken
- De uiterste seconde
- De vliegende Hollander (fragment)
- De vrienden
- De waterval
- De zolder
- Elfenlied
- Feuilles mortes
- Gerooide plek
- Gestage wederkeer
- Gethsemane
- Getsemaní
- Grafschrift
- Grafsteen van Isabeau van Beieren

- Het Kind
- Het lied der sirenen
- Het uitstel
- Ikaros
- IJstocht

- Juni

- Keuvelend met verliefde kronen
- Kloostergang 1942
- Kwijnende liefde

- Legende van de roos
- Lehmann in Doorn
- Litanie
- Lunapark

- Madonna met de valken - LXI
- Mnemosyne in de bergen, fragment tweede zang
- Mnemosyne in de bergen, fragment derde zang
- Mnemosyne in de bergen, fragment zesde zang
- Mnemosyne in de bergen, fragment negende zang

- Muziek

-October
- Orpheus en Eurydice
- Phaëton
- Piranesi etst
- Post Mortem

- Rembrandt en de engelen


- September
- Sonnet II uit verspreide gedichten

- Spreuk van de duivel
- Stad aan de wadden
- uit Swordplay Wordplay
- Te dralend in uw keus (Uit Madonna met de Valken)
- Ter Heiden
- Terugblik (Is 't nu al liefde?)
- Tien Liefdesgedichten
- Toch vaart hij (in Memoriam Boy van Raan)
- Twee dichters

- Het uitstel
- Verkeersknoopen
- Vleermuis
- Wat een Kruis, Croiset
- uit
Water in zicht
- uit Water in zicht "Wees toch maar"
- Wekker
- WimbachklammS
- Zeegedichten
- Zeewaarts
- Zelfkant
- Zoo gaat de zon nog in u onder

Gedichten van svestdijk

Ter gelegenheid van de nationale gedichtendag op 31 januari 2002 verscheen een PDF bestand met de gedichten die tot dan toe op deze website verschenen.
Bestandsopmaak en vormgeving door:
R.H. van der Gaag.
Download PDF bestand "Gedichten van svestdijk " (106 kB)

Op 27 december 2010 is hiervan een epub ebook versie van gemaakt.
Download EPUB bestand "Gedichten van svestdijk".

In januari 2018 is een PDF versie van Fabels met kleukrijt geplaatst, met Creative Commons licentie BY SA NC .


Een overzicht van de dichtbundels geeft titels en jaartallen.

Kaft Akation onder de sterren - aanklikbaar 

 

 

 

 

 

 

 

 


WEKKER

Hij tilt de tijd, gemartelder bestaan
Dan Sisyphos die óók den steen liet gaan
‘s Morgens om zes uur bij ‘t even inknikken:
Een woest genot, verspild op botteriken.

Verzamelde gedichten I, pag. 399.
Onder dezelfde titel in Nagelaten gedichten, op pag. 356:

WEKKER II

Recidivist van de tijd, en steeds in voorraad
Om 't stilst moment te vullen met zijn moorddaad.
In jaren éens: toepassing van de strafwet:
Onhandig kinderhandje, dat hem afzet.



Grafschrift

Zijn kop was te Mongoolsch voor deze lagen landen,
En voor het licht waren zijn oogen veel te dof.
Ook ongeboeid hield hij stijf uitgestrekt zijn handen,
En werd zelfs nog uitgevloekt door Dimitroff,

Die anders toch zoo weerzinwekkend grof
Zijn geestverwanten niet pleegt aan te randen!
Dan was er nog een graaf, die riep: ‘Je kop op, schoft!’
Hij deed het, – maar hij zweeg van Duitsche binnenbranden.

Trap op trap af door zalen, vlammend of gedoofd.
Kop op kop af: wij spreken van hoofd
Bij wie én vriend én vijand als een botterik verwenschen...

De schizophrenen en de simpelen van geest –
Bij oude Christenen, Hussieten, Albigenzen –
Zijn voor het ideaal altijd de beste mest geweest.

uit Forum 1934 p. 158. Grafschrift heeft betrekking op Marinus van der Lubbe die in Berlijn (met o.a. Georgi Dimitroff) terecht stond op beschuldiging van de Rijksdagbrand van 27 februari 1933, daarvoor als enige werd veroordeeld en vervolgens, op 10 januari 1934, werd onthoofd." - Uit S.Vestdijk III Verzamelde Gedichten - ed. Martin Hartkamp ,1971.



 






April

De eerste knoppen zijn al voorbereid:
Zij zwellen zoals ook de meisjes zwellen
Van weelde na die lange wintertijd
Dat ’t hart zich nog niet open wilde stellen

Straks zal hen wel een jonkman vergezellen;
En ’t groeit heel snel, om ’t even of men vrijt
Of dat men niet vrijt, – niets is te voorspellen,
Geen knop die ooit zijn zondeval belijdt!

Liefde doet wat zij wil: de smalle dijken,
De wegen en het eenzaam heidepad,
Zij staan vol knop tegen de avondval.

En zelfs de stad – die men vaak onderschat –
Zoemt van het vrijend volk, dat neer gaat strijken
En zwelt en breekt dat het hen heugen zal!

Uit "Rondgang door het jaar", op verzoek voor een almanak geschreven. Het verzoek kwam van ds. F.R.A. Henkels, die eveneens geinterneerd was in Sint Michielsgestel, en de serie voor een illegale publicatie had bestemd. Deze is echter niet verschenen. De almanakverzen zijn, in gewijzigde vorm, ook gepubliceerd in de Schrijversalmanak voor het jaar 1954, Amsterdam 1953.



O Wat een Kruis

O Wat een Kruis, Croiset, dat gij van mijn
Gehavend Vest de voeringstof moet zijn.
Toch leeren wij van Gomperts’ snijderstafel:
Wie schrijft riskeert, en mooi zijn dat doet pijn.


In juni 1950 verscheen bij uitgeverij De Driehoek te ’s Gravenland in de Podium Reeks de novelle Het Petitionnement van Max Croiset. Zij werd op 2 september 1950 door H.A. Gomperts in Het parool besproken onder de titel ‘Meesterlijk debuut ... of mystificatie?’ ‘Terwijl men het verhaal leest’, schreef Gomperts, ‘is men er voortdurend van overtuigd, dat de schrijver S. Vestdijk hier aan het woord is.’ Zijn conclusie was:‘de schrijver is Vestdijk of iemand, die precies zo is als hij.’ De mystificatie werd door Croiset ontkend. Vestdijk reageerde twee weken later met een bespreking van de novelle, onder de titel ‘Een mystificatie ontkend’ (Algemeen Handelsblad, 16-9-1950).

Uit S. Vestdijk Nagelaten Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij 1986, bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T.M. van Vliet.

 



Weten

O, achter ’t dood verhang van mijn verneveld weten
Daar ademt niets, neen niets dan gij alleen;
Wel naûw bespeurbaar soms – want lang geleên
Was ’t dat ik u in vroomheid heb bezeten –

Maar steeds wéér: fijne drupp’len, één na één,
Ze hebben mij in ’t lijdzaam vleesch gebeten
En alle ergernis en opgedrongen veete
Verstart in mij een droge bloem tot steen.

Toen heb ’k uw late beeld verhangen en verbogen
En wacht nu op uw dood in argeloozen schijn,
Uw tijd en dans en troost verbleekten, maar uw oogen
Ze deinzen telkens weer in eenen huls van pijn;
En àlles, wijl ik weet, dat uwe lust gelogen
En uwe smart de mijne niet kon zijn...

(Sonnet II uit Verspreide gedichten)

 

Ballade van de oorspronkelijkheid

Hoe zou het toch de laatste jaren komen
Dat in elk daag’lijksch en elk maand’lijksch blad
’t Woord ‘duivelskunstenaar’ is opgenomen,
Dat toch voordien niet zooveel aftrek had?
Naar ’t schijnt wordt de oorsprong iemand toegeschreven
Die aan de oorspronk’lijkheid zijn oordeel mat.
Tsa aapjes, fiks de kop maar opgeheven.
Ter Braak is dood, en doet dus niemand wat.

Er zijn toch waarlijk wel and’re woorden,
Ook voor ’t geval gij Koenen niet bezat.
Gij zijt toch geen Urbanus van de Voorde?
Gij gaat op eigen benen toch op pad?
O spaar mij deze Kelk met zijn aankleve
Van ’t zuurzoet woord verzuurd in ’t holste vat.
Oorspronk’lijkheid werd ook u meegegeven...
‘Óch stik, hij’s dood, en doet dus niemand wat.’

Hoe zou het wezen wanneer in den lijve
Menno Ter Braak eens bij u binnentrad,
Terwijl gij aan uw opstel zat te schrijven,
Het hem ontleende woord reeds ferm in ’t klad?
Gij zoudt toch wel heel even voor hem beven,
Als ’t kleine muisje voor de groote kat...
Tsa diertjes, fiks de kop maar opgeheven.
Ter Braak is dood, en doet dus niemand wat.

Envoi
O Muze, wil geen dag- en maandloon geven
Aan wie uw hoogste regel overtrad.
Ter Braak was in uw zuiv’rend spel bedreven,
Maar hij is dood, en doet dus niemand wat.


Naar aanleiding van het verschijnen van
Want alle verlies is winst: Menno Ter Braak 1902 - 1940.
Deel I: 1902 - 1930. ... Door Léon Hanssen ...Uitgeverij Balans.

en in reactie op de uit de lucht gegrepen opmerkingen van Frits Bolkestein (een van de sprekers bij de feestelijke presentatie in de Nieuwe Kerk te Amsterdam) dat Ter Braaks reputatie eigenlijk alleen maar gebaseerd is op zijn lidmaatschap van het Comité van Waakzaamheid en zijn zelfmoord op 14 mei 1940, en voor de rest het literaire werk ‘duister proza en een warrige visie’ bevat.

Uit Water in zicht (1937)

Gun mij een blik onder die wolken door,
Zij zijn te rood, te brandend, 'k volg het spoor
Veel liever door die avond'lijke straat
Die als een tunnel onder 't vizioen doorgaat,
Waarin wij alles zien wat ons verlangen
Eerst boeit en dan bedriegt. O, welk een lange,
Van boomen volle geul, die in het donker
Wat splinters leent van 't oost'lijk stergeflonker!

uit nagelaten Gedichten 1986, pag. 393.

 

uit Swordplay en Wordplay (1950)
kwatrijnen over en weer

door Adriaan (Jany) Roland Holst en SV

Lier en Lancet

Kafka en Rilke, Joyce en Valéry,
Verklaren u, voor God, hun evenknie.
Maar Emily* beklaagt zich in den hemel:
‘Wat moet ik, waar ik nergens Simon zie?’ - A.R.H.

Onmiddelijk bereid

Ik zou in God gelooven, meer dan gij, bestond de kleinste kans, dat in een rij
van eng'len ik met haar kon zijn hereenigd
die een stuk waakzaamheid vermaakte aan mij. - S.V.

Simonanton **

Gij maakte uw scherpe Muze tot uw Venus -
Nu hijgt uw honger naar 't genot, dat heen is.
Geen warme Borst, lucide Zuigeling,
Kan zich meer bieden waar uw kille Speen is. - A.R.H.

Bergensche Kinderhygiëne

‘O moederborst, die later zoveel leed geeft,
hoe krijgt men 't kind eraf zonder dat 't weet heeft
ervan?’ vroeg 'k tante Jaan, die nogal preutsch is.
Zij sprak: ‘Men spene 't kind zoolang het nog foet is.’ ...- S.V.

Naar aanleiding van de bij uitgeverij De Prom verschenen biografie over Adriaan Roland Holst door Jan van der Vegt.



Voor een volledige versie van Swordplay Wordplay, zie http://www.xs4all.nl/~nil/wordplay.htm op de aan ARH gewijde website van Jaap Haasnoot :
"It's the discussion between the agnost Roland Holst and the atheist Vestdijk.
Lees hier over Godsbewijzen, God's dilemma's, Helena en Ina Damman, zwervers tussen Kroeg en Kansel. God is not present in the poetry of Roland Holst. That is to say not the christian God. Gods however are ubiquitous in his work. Greek and Keltic gods. Gods of nature. There is a lot of praying and religious symbolism. In his mysticism he refuses to choose however, though challenged by his double in the mirror.

". . . . zult gij/ die laatste keus die het mij/ bij asch en gruis/ onmogelijk bleef te doen,/ daar dan durven doen?/ de Spiegel of het Kruis." - "



DE HATER

Verblind en toornig bleef hij in gebreke
Zijn eigen gift'ge wapens te herzien en
Zag niet 't gevaar dat zij zich zouden wreken
En aan hemzèlf hun lauweren verdienen.

't Gewicht van zijn winstgevend houtkantoor
Was nog het plompste wapen in de strijd...
Haatte hij mij? Of kwam hij slechts in 't spoor
Terug van zijn vermeende minderheid?

Om 't even: door wat nimmer uit hem week,
't Vergift, waarmee hij 't scherpst mij kon verfoeien,
Leed zelfs zijn lichaam, werd hij schraal en bleek;

En, waar het slechts in druppels af kon vloeien,
Moest ik me, in schaamte voor zoo'n vriendschapsteeken,
Weerhouden om niet zijn gif te sméeken.

Uit Kind van Stad en Land, Verz. Ged. I, p. 184


[BLAUWE GOLVEN]
Wie zijn die blauwe golven? Het zijn ouders,
Mijn vader en mijn moeder. Op hun schouders
Dragen zij al de bootjes die ik zag
Voor ik acht jaar werd. Sindsdien, nacht en dag,
Hebben zij steeds diezelfde lasten voort-
Gedragen, blauw en smal en ongestoord.
'k Geloof, ik moet mij in hen baden gaan,
Ook als het modd'rig is waar 'k net kan staan.

Uit Water in zicht, Verz. Ged. I, p. 423



Toch vaart hij! Maak zijn baan gereed!
Verjongd in 't onaanrandbaar kleed
Dat hem nog heugt uit prille uren
En tot zonsondergang zal duren,
Stevent hij naar de bergtop heen,
Waaraan zijn brekend oog ontleent
De kracht tot 't baren van het kind
Dat breekt uit 't vlies en wegen vindt
Om eens voor al, springlevend feest,
Te worden die hij is geweest!

fragment uit Het nieuwe gezin

In memoriam Boy van Raan (19 oktober 1927 - 4 mei 2001)

 

HET UITSTEL

Ontsteek uw fakkel, marm'ren Dood, niet met
Dit razend vonkensproeisel: onze angst;
Gij zijt een god die door geduld het langst
De heerschappij voert over ons verzet.

Wees als een visscher die zijn mensenvangst
De schijn vrijlaat in 't eng besloten net;
Bedenk, eer gij ons 't ademen belet:
Van alle creatuur zijn wij het bangst.

Benader ons heel traag; spiegel u aan
Uw broeder Slaap, die niet bij 't bed komt staan
Eer wij verijld zijn tusschen slaap en waken.

Breng, Dood, toch nimmermeer de dood ter sprake,
Gij met uw bleeke lippen, die bij 't duist'ren
Van 't levenslicht pas 't maanwoord mogen fluist'ren.

uit Thanatos aan Banden.
Geplaatst 6-5-2002.

 

DE RIVIER

Rivier, gij breede, glimlachrijke,
Die met uw schatten ons verrijkt,
Tot ’t mondingsland der rechte dijken
Door burcht en wijnberg ingedijkt.

Gij zijt maar water: uw gewiegel
Verplaatst de handel die gij dient
Bedachtzaam traag als bladspiegel
’t Gemijmer van een boekenvriend,

Die in de aanstaande gedachte
De voor’ge nog genegen keurt
En tijd neemt ’t kabb’len op te wachten
In ’t stroombed dat de vinger beurt.

Zoo vouwt ge uit golven de annalen
Van ruilkoop en millioenendans;
Uw oevers hebben vele talen
Vereffend op éen goudbalans.

Aan uw legendenzwaar verleden
Ontlenen schippers hun gewin,
En met uw zoetste kostbaarheden
Varen zij loom de toekomst in. –

Wie langs uw bochten handel drijven
Weten maar zelden wat dit kost
En welke koopheer aan den lijve,
In sabelbont breed uitgedoscht,

De schade draagt van zooveel winsten,
In ’t graf door cijfers nog gekweld:
Na eeuwen is hij nog de minste,
Als spook de min’dre van het geld,

Die muntsoort, stekend in zijn oogen,
Opdring’rig als een bedelvrouw,
Die, tegen bloedschrift afgewogen,
Wel rollen, maar niet blijven wou.

Daarom, rivier, wil sneller stroomen,
En kom de oude jaren voor,
Die bij de burchten tijd verdroomen
En ’t geld dat men verliest daardoor.

Wees maar rechtlijnig als de dijken
In ’t nuchter land vol volk en vee:
Wat als een vloek zich wou verrijken
Stroomt weldra als een zucht in zee.

1945, Verz. ged. II, pag. 511

 

 



naar de site-index