De zolder

De zolder, waar wij het geheim ontdekten,
Lag hoog in 't huis, en 't uitzicht op de dijk
Door 't raam was meest een blauwe zeerand rijk,
Die als een glimlach tot gerustheid strekte


Om wat de wereld duldt als liefdeblijk:
Die euveldaad, die in 't tersluiks bevlekte
Duister ontzenuwende angst verwekte
Voor 't oog dat door de dikste muren kijkt.


Dan wandelden wij na gedane zaken
Naar 't raam, waar blauw boven de roode daken
Die glimlach zich met onze schaamte mat.


En 't huis werd wederom een huis met buren
Die ingesloten in hun eigen muren
Eenzelvig leven in hun havenstad.

"3-12-1945 doorgehaald", zie noot pag. 607 van Nagelaten gedichten, De Bezige Bij, 1986 .

 

 

 

Naar poëzie index S. Vestdijk