De overlevende 
Wanneer mijn vader sterft, laat mij dan staan
Vereenzaamd als een treurboom in 'n plantsoen,
Gesmukt met 't teerste, avondlijkste groen,
Bijna bebloesemd, sneeuwwit aangedaan.
Bijna een bruid, boven de sponde waar
Sinds kort mijn moeder ook een toevlucht vond;
En ruischende hernieuw ik 't oud verbond
Met mijn diepst neergebogen treurgebaar.
Zoo, treurend, zou ik willen sterven ook.
Maar hoe te sterven, zoo ver boven hen?
Erbarm u mijner, treurboom die ik ben,
Gedoemd te bloeien onder de stadsrook,
In 't tweeslachtig plantsoen, geen stad, geen land,
Dalend als sneeuw en stijgend als de bruid
Boven mijn vaders doode handen uit
In deze aarzellichte tusschenstand.
Verzamelde gedichten dl. II, - p.
Oorspronkelijk in Gestelsche liederen, De Bezige Bij 1949.
Zie ook een bespreking door Rutger H. Cornets de Groot
in de Klassiekerreeks
van Meander
Martin Hartkamp besprak dit gedicht in 'Identificatie
en isolement'. In de Vestdijkkroniek nummer 63 - 1989. Volgde daarvan
een bespreking van Gerben Wynia.
In de
nieuwsgroep Tuinen werd de mogelijke bomensoort besproken, betula
pendula tristis of Salix alba, en tevens geopperd om conctact
op te nemen met de afdeling groenvoorziening van de gemeente Harlingen.
Tevens enkele opmerkingen over antimetrie - (sterk in regel 7 en 8).
Foto: li: Simon Vestdijk sr. (1863 - 1944) re: Simon
Vestdijk jr. (1898-1971) - genomen 16 december 1943 door Ans Koster
|