Maannacht

Nu overal het zilver op mij wacht
Weet ik met deze duisternis geen raad;
Het lijkt wel sneeuw, waarop die boom zich tracht
Af te teekenen in de smalle straat

Met haast iets bevends, maar toch nog zoo stil
Dat men geen vogelnest bewegen ziet,
Dat daar toch moet zijn, - en de duiventil,
En al het and're dat ik eens verliet,

En al het and're, dat nu weer de maan
Opvangt of kaatst en er mee spelen gaat,
Nu ik verstoken ben van spel, - daar staan
Nog mijn soldaten, glinst'rend en kordaat! -

De sneeuw, het zilver naast de duisternis,
En kale twijgen: alles nog als vroeger.
Alleen dat ik slechts naar dien luister gis
En niets meer zie dan maannachten van vroeger.

27-12-1933 doorgehaald

Nagelaten gedichten p.381
bezorgd door T. van Deel, G. Middag en H.T.M. van Vliet
Amsterdam, Bezige Bij 1986
90 234 4633 x

 

 

Maannacht