De drie wijzen uit het westen

Het is opvallend, hoe vaak de middeleeuwsche diableries-schilders hun requisieten zochten onder muziekinstrumenten, te vaak dan dat deze voorkeur toevallig kan zijn. Wanneer wij op het zijluik van de tryptiek van Hieronymus Bosch (uit het Escuriaal), dat de hel voorstelt, het lichaam van een der verdoemden in een groote harp zien hangen, dan is dat nauwelijks alleen te verklaren doordat dit instrument, door zijn omvang, ook wel geschikt is als martelwerktuig. Aan de beoefenaars der cultuurgeschiedenis kunnen we de beantwoording overlaten van de vele vragen, die zich hierbij opdringen: had men in dien tijd soms last van muziek? wenschte men derhalve alle instrumenten naar de hel? dacht men die helbewoners, welke bij hun leven als muzikant hinderlijk waren geweest, bij voorkeur een straf toe, die qualitatief min of meer overeenkwam met de misdaad?

Wellicht toonen ervaren kronieksnuffelaars ons nog eens een Hieronymus Bosch met watjes in zijn ooren, tot wanhoop gebracht door zingende kinderen, monniken, kerkkoren, door klokken en dorpsketelmuziek, reizende minstreels en St. Vitusdansers! Desondanks blijft het een zonderlinge inval om den hemelschen oorstreeler, het attribuut bij uitnemendheid van musiceerende engelen, dat tot in onze dagen zijn waarde als poëtische katalysator behouden heeft, een zoo belangrijke plaats in te ruimen tusschen gevilde lichamen, zagen en monsters. Er moet dan ook, - wanneer we ons een oogenblik alleen tot die harp bepalen, - een andere verklaring te vinden zijn. In een duisteren tijd als de eeuw waarin Bosch leefde, die ‘hemel en hel aardsch gemaakt heeft’, moest daardoor vanzelf de grens tusschen deze beide gebieden onscherper worden. Misschien koesterde Hieronymus heelemaal geen wrok tegen het rijk der tonen, en mogen we aan zijn gril niet meer waarde hechten dan aan de entourage van de door hem geportretteerde heiligen, die zonder uitzondering meer aan de hel verwant schijnt dan aan den hemel, waar deze heiligen toch thuis hooren.

Een hedendaagsch fantast, even eenzijdig en verbeten, even vizionair geobsedeerd als de groote middeleeuwer, zou zonder twijfel niets anders meer schilderen dan muziekinstrumenten! Wars van gouden harpen evenwel, en zelfs van de mandolines van Picasso, zou deze moderne diablist niet moe worden, zijn inferno's te stoffeeren met het eentonig-veeltonig cultuursymbool, dat we allen in onze huiskamer hebben staan, - en nu niet omringd door zondaars, duivels, konijnen, salamanders, evenmin in het gezelschap van een eerbiedwaardig kluizenaar met aanvechtingen des vleezes, doch heel simpel, glimmend en anonym, op een tafeltje, met een paar draden eraan, en ernaast de summaire aanduiding van een slaperigen pa, die aan het rechtsche knopje draait en den blik gevestigd houdt op de eerste pagina van de Radio-bode van 22 Dec. '33. Ja, ja, zelfs de heer Vogt zat er mee in, met die Kerstklokken uit Bethlehem! Natuurlijk was het stichtelijk, en bovendien een ongehoord staaltje van technisch kunnen, maar toch... Ik moet zeggen, dat hij er zich in zijn geschreven toelichting op alleszins lofwaardige wijze uitgedraaid heeft, met behulp van een gedachtenacrobatiek, die levendig herinnerde aan den hegeliaanschen driesprong, waarmee, zooals bekend, de kromste bokkesprongen der realiteit recht gepraat kunnen worden. (Het schijnt, dat Stendhal iederen dag in de Code civil las, voor zijn ‘stijl’; tijdgenooten kan ik niet genoeg de geregelde lezing van deze Bode aanbevelen, zij het ook niet uitsluitend om den stijl.) Met vertrouwen kon men dus een oogenblik de visueele indrukken van het zachtstralende kaarslicht inruilen voor wat de aether te vertellen had. De aether dan begon met een dof gegons, waaruit zich gaandeweg, sidderend van bedwongen ontroering, een meerstemmig klokgebam losmaakte, in machtige sonoriteit aanzwellend tot een polytonaal Stravinsky-effect, dat den heer Vogt geheel in het gelijk te stellen scheen. Naïeve kinderen in mijn buurt hadden uit Bethlehem tjinkelende herdersklokjes verwacht, maar het was niet de sfeer van een stal, doch de solide katholiciteit van een kerk, die we daar verklankt kregen, - een halve minuut lang, want de aether hield nog verrassingen achter... Wat was dát?! Had men bij vergissing een reclame voor Wrigley's kauwgom op deze golflengte toegelaten, of een speaker about horticulture? Een even zelfbewust als nasaal Engelsch idioom klonk uit het toestel en vaagde de heilige dreuningen weg! Een commentaar, een preek? Beide waarschijnlijk, en twee maal herhaald, telkens afgewisseld door het diep loeiende geluid, dat van zoo heel, héél ver kwam... Een korte toelichting tot besluit leerde inderdaad, dat hier geestelijken aan het woord waren geweest, drie geestelijken, - niet in Bethlehem zelf, wel te verstaan, doch in Londen en New-York, o triomf der techniek, o synthese van Oost en West, de bekende dichtregelen van Kipling logenstraffend!...

Dit is mijn laatste Kerstavond-met-radio geweest. Want om te beseffen, dat ook in de 20e eeuw hel en hemel niet meer van elkaar te scheiden zijn, is de aether mogelijk toch niet voldoende. Ik wacht nu op de harde en bitse plastiek van den nieuwen Bosch (laat hij zich vooral voorbereiden met urinoirs, in den zakelijken stijl van Pijke Koch), die een door haar duurzaamheid vernietigender contrapunt leveren kan tegen den Kerstboom uit mijn kindertijd dan wat verwaaiende klanken, die men snel weer vergeet, en waar misschien tóch, wie weet, een technische vergissing ingeslopen was...

 

S.V.

 

Bron

http://www.dbnl.org/tekst/_for003193401/_for003193401_0045.htm
‘Panopticum’ In: Forum, Derde jaargang (1934)