Zijn politici dom?



Een schrander psycholoog zei mij eens: ‘Een groot man, Churchill, ongetwijfeld. Maar hij heeft iets in zijn gezicht... Ik vind hem eigenlijk uitgesproken dom’ ... Voor Churchills intellect was dus nog hoop: het ging alleen om zijn uiterlijk. Maar laten wij aannemen, dat mijn psycholoog ook het innnerlijk bedoelde. In dat geval kan ik alleen maar verklaren, dat ik het niet met hem eens ben, maar wel begrijp wat hij bedoelde.
jonge Winston Churchill Grote staatslieden kunnen de indruk van domheid wekken, en van talloze andere gebreken, omdat men te veel van hen verwacht. Zijn dit halfgoden? Zij gedragen zich athans als halfgoden, soms; maar van nabij bekeken zijn het gewone, of hoogstens buitengewone, mannetjes. Hoewel deze visie niet door objectiviteit uitmunt, behelst zij toch een waardevolle vingerwijzing naar een juistere opvatting. Wat ons aan staatslieden imponeert is hun macht, en deze macht berust op de beheersing van een omvangrijk complex van personen, instellingen en zakelijke verhoudingen. Vandaar dat de meeste staatslieden iets monumentaals hebben, iets breeds en bovenpersoonlijks, dat door het overzien van menigten bevorderd wordt. Zij zijn mannen van de grote lijn. Hun zwakheden treden aan het licht zodra zij gedwongen worden de grote lijn te verlaten.
Dit geschiedt om zo te zeggen dagelijks. Een eerste minister, een president, een dictator kan er zich niet mee vergenoegen de grote lijn te zien; hij moet ook, en nogal vaak zelfs, een besluit nemen. Nu leert de historie, dat deze besluiten bijna altijd verkeerd zijn. Wanneer men alles overziet, overziet men ook het tegenstrijdige, zodat ieder motief tot handelen zou komen te vervallen: het een weerstreeft het ander, er is alleen maar evenwicht, roerloosheid, rust in den lande. Een staatsman heeft met de god der 18e-eeuwse deďsten gemeen, dat hij alles weet, maar niets kan, en dus eigenlijk ook niets zou moeten doen. Handelt hij nu tóch, dan treedt zijn ‘domheid’ aan de dag, aangezien hij even goed anders had kunnen handelen, en alleen het toeval over de juistheid van zijn maatregelen beslist.
Omgekeerd pleegt deze ‘domheid’ te verdwijnen, naar gelang de historicus beter op de hoogte is van de omstandigheden: de ‘verzachtende omstandigheden’, die ons de grote historische flaters, de tocht naar Rusland, de tiendaagse veldtocht, het ontstaan van de Amerikaanse burgeroorlog, de oorlogen van het fascisme, de jonge stalin pacificatie van Hitler door Chamberlain, het paaien van Stalin door Roosevelt, met een verdraagzamer oog doen bezien. Maar in werkelijkheid is hier niets te ‘verzachten’. De fouten waren onvermijdelijk, al was het maar omdat onder de factoren, die tot het nemen van het besluit bijdroegen, krachten waren, die de fout zelf wilden en waarmee de staatsman rekening te houden had, zoals b.v. Roosevelt met de vriendelijke gezindheid van het Amerikaanse volk ten opzichte van Rusland. Natuurlijk had Roosevelt ook anders kunnen handelen en in Jalta het been strak houden. Hoogst waarschijnlijk had dit weer geheel andere nadelige gevolgen gehad, en had hij even goed ‘dom gehandeld’.
Daarnaast ‘mag’ een staatsman ook meer banale fouten maken, zonder dat hem dat nu dadelijk tot domoor stempelt. Logische denkfouten, achteloosheid, zich verslapen op een historisch moment, laat ik buiten beschouwing. Een enkele maal blijkt hij niet ‘alles’ te hebben overzien, of misschien wel overzien, maar dan in die brede en onnauwkeurige zin, dat hij iets over het hoofd heeft gezien, b.v. de hulpbronnen en de morele weerstand van de vijand, eventueel omdat zijn raadslieden dit verkeerd beoordeelden of het voor hem verzwegen.
Napoleon is wel het meest imposante voorbeeld van de halfgod, die bij voortduring verkeerd werd ingelicht. Weer andere heersers zijn te emotioneel, en zien door bewustzijnsvernauwing nog maar een onderdeel der werkelijkheid: Chamberlain het communistische gevaar, Hitler de glorie van een niet bestaand Germaans ras. Maar dit zijn dan ook geen eigenlijke staatslieden. Zij maken alleen maar brokken. De grootheid van Churchill bestond o.a. daarin, dat hij, hoe temperamentvol ook, bij het opruimen van de brokken van anderen zich niet door zijn emoties liet beheersen.
En láát hij er dan een beetje dom uitzien!

Essay uit de bundel De leugen is onze moeder, en andere essays over: filosofie, psychologie, beeldende kunst, literatuur, Bert Bakker/ Daamen, Den Haag, 1965. Dit essay is eerder verschenen in Het Vrije Volk, 29 september 1956, volgens Jean Brüll, Vestdijk op krantenpapier, Reflex, 1984

 

(Terug) naar de index van deze website